Interview Trouw - Juist de onterechte onzichtbaarheid van mijn ouders maakt me fel: je hoéft je niet weg te cijferen
Shantie Singh (Almelo, 1982), werkt als bestuurskundige in Rotterdam en debuteerde als schrijver in 2015 met ‘Vervoering’. Onlangs verscheen haar tweede boek ‘De kier’, waarin ze huiselijk geweld – ‘een veelkoppig, ontembaar monster’ – aan de kaak stelt.
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“Ik ben opgevoed als hindoe, maar heel liberaal, nooit vanuit het idee dat er één geloofsrichting, één waarheid is. Het hindoeïsme is niet zwart-wit, het kent veel goden en godinnen, wezens die eerst slecht waren, dan gaan bidden en toch weer goede daden doen, en het heeft een bibliotheek aan verhalen waar je eindeloos over kunt discussiëren. In de ‘Bhagavad Gita’ (een duizenden jaren oud geschrift dat deel uitmaakt van het beroemde Indiase epos de ‘Mahabharata’, AV) staat een prachtige dialoog tussen de strijder Arjuna en de god Krishna over goed en kwaad, over al de keuzes die je kan maken in het leven.
“Ik ging naar de christelijke basisschool, hoorde het verhaal van Adam en Eva en vroeg aan mijn ouders: dus als je één fout maakt, mag je nooit meer terug naar het paradijs? Waarom zo streng? Hoezo maar één boek? En tien geboden? Ik denk dat we al die verhalen verzinnen in een poging om het onbegrijpelijke enigszins begrijpelijk te maken. We weten niks en dat kan best eng zijn – daar kan religie goed van pas komen – maar voor mij is het juist de ondoorgrondelijkheid die ons bestaan zo’n mystieke kracht geeft. Het accepteren van het grote niet-weten, kan je een nieuw soort vrijheid geven.
“Ik denk dat er een plan is, een soort route die voor ons is uitgestippeld, maar dat we zelf, met de talenten die we hebben meegekregen, het leven vorm moeten geven.”
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“Mijn moeder had verschillende moerti’s in mijn kamer neergezet, bedoeld om me tegen het kwaad te beschermen. Ik was als kind bang voor al de ogen die op me gericht waren. Als er vriendinnetjes kwamen spelen, wist ik niet hoe ik moest uitleggen waarom er een beeldje van een man met een olifantenhoofd in mijn slaapkamer stond. Nu horen al die goden en godinnen bij mijn leven. Kijk, daar staat Sarasvati, godin van de kunsten en in de kast zie je een beeld van de oergod Vishnoe. Of ze echt iets voor me kunnen betekenen betwijfel ik, maar ik vind die achterliggende gedachte op zich al prettig genoeg.”
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Omdat het goddelijke ook in jou zit, heb je er vooral jezelf mee als je Gods naam ijdel gebruikt. Ik heb er met name moeite mee als mensen scheldwoorden met ernstige ziektes gebruiken, als het heel misogyn is, of iets denigrerends met homoseksualiteit. Dat was grappig bedoeld, zeggen ze dan, maar je kunt met woorden iemand erg veel pijn doen.
“Ik ben nooit echt uitgescholden, maar je wil niet weten hoe vaak er tegen me wordt gezegd: ja oké, geboren in Almelo, maar waar kom je nou écht vandaan? Of: wat spreek je goed Nederlands! Als ik juich omdat Oranje wint: o, wat leuk dat je ook voor Holland bent! Ik mag hopen dat een nieuwe generatie hier geen last meer van heeft. Hoe lang moet het duren voordat je eindelijk een Nederlander bent?”
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Er is een feestdag die nog steeds een speciale betekenis voor mij heeft: divali. Dat is dag waarop we de overwinning van het licht op het duister vieren. Bij ons in Almelo had je geen Hindoestaanse gemeenschap. We waren met z’n vieren: mijn twee jaar jongere zusje, mijn vader en moeder en ik. In het donker. Met al die lichtjes om ons heen. Cute, toch? Wij tegen de rest van de wereld, ja, zo voelde het wel een beetje.”
V Eer uw vader en uw moeder
“Mijn ouders waren 23 en 18 toen ze vanuit Suriname naar Almelo verhuisden. Het was voor hen niet makkelijk om hier een leven op te bouwen. Toen ik werd geboren wilde iedereen me oppakken en vasthouden: een donkere baby met grote bruine ogen, zoiets hadden ze nog nooit gezien.
“Ik weet nog dat ik, toen ik een jaar of vijf was, met mijn moeder meeging naar het uitzendbureau. De wachtruimte zat vol werkzoekende mensen. De een na de ander kwam aan de beurt, maar mijn moeder werd genegeerd. Ik wist toen niet wat er aan de hand was, maar ik kan haar verdriet nóg voelen; ze was helemaal van slag toen we naar huis gingen. Zeker tijdens die eerste jaren zijn mijn ouders erg eenzaam geweest.
“Mijn zusje en ik konden goed leren en met name mijn vader was erop gebrand dat we heel erg ons best zouden doen, hard studeren, zodat we later een mooie baan konden krijgen. Ik heb die druk lang gevoeld. Ik deed zó mijn best dat ik bang werd om een teleurstellend cijfer te laten zien. Toen mijn vader daarachter kwam, heeft hij z’n verwachtingen iets bijgesteld – zo streng had hij nou ook weer niet willen zijn – maar ik had het al helemaal geïnternaliseerd. Na de boekpresentatie van mijn eerste roman, ‘Vervoering’, ging ik naar hem toe en zei: ben je nu trots? Waarop hij, oprecht verbaasd, antwoordde: ja, maar ik ben altijd al trots op je geweest. Voor mij was dat een eye-opener.
“Prestatiedrang, bewijsdrift ... het komt niet alleen van mijn ouders, het speelt al generaties lang in mijn familie. Mijn overgrootouders emigreerden van India naar Suriname, mijn ouders van Suriname naar Nederland. Alles stond in het teken van doorgaan en niet omkijken. Maar ook van aanpassen om te overleven, opgaan in het grotere geheel.
“Mijn ouders probeerden ons tegen de buitenwereld te beschermen en gunden ons tegelijkertijd dat we er deel van zouden uitmaken. Dat botste weleens. Naar de universiteit: wat gebeurt daar allemaal? Uitgaan? Liever niet, maar ja. Ze zagen hoe hun twee dochters een plek in de samenleving vonden, maar hielden zichzelf op een of andere manier nog steeds verborgen.
“Als ik nu ergens moet optreden, zijn mijn ouders heel verbaasd: van wie heb je dat toch? Misschien is het juist vanwege hen, vanwege mensen die onterecht onzichtbaar zijn, dat ik zo fel ben geworden in mijn verlangen om dingen aan de kaak te stellen of mezelf te laten zien. Dat is altijd mijn onderliggende boodschap: je hoeft jezelf niet weg te cijferen. Je hoeft je niet eindeloos aan te passen. Je mag er zijn.”
VI Gij zult niet doodslaan
“In 2015 werd ik, werkzaam als bestuurskundige bij de gemeente Rotterdam, op de Aanpak van schadelijke traditionele praktijken gezet. Dat heette eerst nog eergerelateerd geweld, maar dat begrip was toch te smal voor alles wat er op dat gebied mis kan gaan. Het is sowieso zoeken naar de juiste woorden, ik bedoel: bij huiselijk geweld denk je er toch niet aan dat er, in Nederland, om de tien dagen een vrouw om het leven wordt gebracht? Maar het gebeurt echt. En dat is heel vaak.
“Nog een gedachte die moeilijk is om te accepteren: het gebeurt om ons heen. Het is heel menselijk om zoiets ver van je af te willen plaatsen, maar daardoor blijft dit drama buiten beeld.
“Ik houd me al langer bezig met vrouwenrechten. Ik heb dingen gezien, om me heen en ook binnen mijn eigen familie; nichtjes en tantes aan de overkant, in Suriname, die thuis moesten blijven, bezig met het gezin en het huishouden. Eerst begreep ik het niet. Ze houden wel heel erg van koken, dacht ik. Mijn zusje en ik werden juist enorm gestimuleerd om op eigen benen te staan. Wij waren vrij in onze keuzes.
“Tradities kunnen mooi, maar ook heel schadelijk zijn; een middel om vrouwen te onderdrukken. Je moet maagd blijven of kuis zijn, altijd naar je man luisteren. Ik zou me kunnen voorstellen dat een vrouw haar onderdrukker doodt, al zal het niet zo snel voorkomen: ze is in zo’n situatie vaak mentaal zo klein gemaakt dat het idee om zoiets te doen überhaupt niet in haar op zal komen. Tegelijkertijd ben ik erg onder de indruk van de kracht van de vrouwen die ik spreek. Hoe ze weten te overleven, hoe ze soms uit een toxic relatie weten te ontsnappen en een nieuw leven kunnen opbouwen.
“Ik heb het gezien. Het kan. Maar er is nog een lange weg te gaan. Er moet in brede zin een gesprek gevoerd worden over de samenleving die we hebben gecreëerd, een samenleving met bepaalde schadelijke gedachten over mannelijkheid en vrouwelijkheid. lk probeer mijn boosheid over het onrecht dat vrouwen wordt aangedaan om te zetten in acties. Ik probeer het vuur te kanaliseren door boeken te schrijven zoals ‘De kier’ dat gaat over vrouwen die onder de radar van officiële instanties blijven, of te bedenken welk beleid we in onze gemeente kunnen voeren.
“Maar het begint vaak al bij iets simpels. Luisteren. Iets zeggen waardoor die ander weet: ik ben niet de enige op de wereld die zich zo voelt.”
VII Gij zult niet echtbreken
“Eerst woonden we samen. Dat was nogal een ding in onze gemeenschap. Binnen twee jaar waren we getrouwd; volgens sommigen veel te snel. De eerste keer droeg ik een witte bruidsjurk en een paar jaar later stond ik in een sari voor het altaar. We vonden het allebei belangrijk om ook een Hindoestaanse bruiloft te vieren, met alle rituelen en beloftes die daarbij horen. Ik ben dus twee keer getrouwd. En misschien doe ik het nog wel een keer, want ik hou wel van een feestje.
“Ik weet niet of we voor elkaar bestemd zijn – dat klinkt me te veel als een scène uit een romantische film – maar als zoiets als meant to be bestaat, dan kan ik me geen betere partner voorstellen dan Munish. We hebben het heel goed samen, we willen echt met elkaar alleen zijn; ik zal de diepgang die we hebben bereikt nooit in de waagschaal stellen door onze relatie zomaar open te gooien. Daar heb ik geen gebod voor nodig.”
VIII Gij zult niet stelen
“Of en hoe de geroofde kunstschatten worden teruggegeven is niet eens het allerbelangrijkst. Het gaat om de erkenning: landen zijn leeggeroofd, hele bevolkingsgroepen werden tot slaaf gemaakt. Ik snap niet zo goed waarom er zo fel wordt gereageerd als zo’n onderwerp wordt aangekaart. Iemand op mijn werk zei naar aanleiding van die discussie over de roofkunst: ze moeten nu wel een beetje gaan dimmen! Ze? Dimmen? Je hoort ook vaak: ik ben helemaal geen racist of ik heb die kunst toch niet gepikt? Nee. Maar wéét dat het is gebeurd, zie welke gevolgen het heeft gehad en zorg ervoor dat ook dit deel van de geschiedenis onderdeel wordt van ons collectieve geheugen. Alleen dan kunnen dingen hopelijk, eindelijk, een keer veranderen.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Mijn man en ik willen graag kinderen. Al heel lang. Medisch gezien is alles bij ons allebei in orde, maar het lukt gewoon niet.
“De eerste jaren heb ik allerlei omwegen gezocht om er maar niet over te hoeven praten. Ik zei: ik heb het te druk met mijn carrière of we willen eerst nog een tijdje samen reizen. De waarheid was te pijnlijk. Het voelde alsof ik faalde en ik was er nog niet aan toe om dat met mijn omgeving te delen. Ik kropte het op, vond dat ik sterk moest zijn, mocht mijn verdriet niet laten zien. Munish was er eerder uit dan ik. We hebben een mooi, vol leven samen, zegt hij. Dat is ook zo, maar toch, misschien is het voor een vrouw wel ingewikkelder.
“Ik zou het leven graag willen doorgeven. Laatst zei iemand tegen me dat je dat ook op andere manieren kunt doen. Dat is waar en door er open over te zijn, hoor ik dat er veel meer mensen zijn die worstelen met dit probleem. Er is veel verborgen leed. Ik weet nog dat ik heb gedacht: we zijn een leuk stel, we hebben alles in huis, waarom gebeurt er niets? En dan kom je uit bij het begin van ons gesprek: het grotere plaatje, een bedoeling, iets wat ik nu nog niet snap. Ik geef het niet op – dromen mag toch? – maar ik probeer het wel los te laten. Dat wij er nu over praten is al een hele stap. Een jaar geleden zou ik tegen je gelogen hebben.”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Soms gingen we als gezin naar bruiloften. Daar zag ik opeens enorme Hindoestaanse gezinnen en dacht: dat wil ik ook. Meer mensen om me heen, meer leeftijdsgenootjes om mee te spelen. Natuurlijk, ik had mijn zusje, mijn grootste geschenk daar in Almelo – wij waren en zijn nog steeds superhecht, waarschijnlijk juist doordat we met z’n tweetjes waren – maar ik heb wel altijd het verlangen gehad om deel uit te maken van een groter geheel.
“Toen ik erg bezig was met die kinderwens, kwam eenzelfde soort jaloezie naar boven. Munish en ik komen allebei uit grote families; er wordt om de haverklap wel ergens een kind geboren. Het is niet zo dat ik de andere ouders hun geluk niet gunde – ik kan enorm genieten van hun kinderen – maar ik had ze zélf zo graag gewild.
“Op een gegeven moment begon ik in te zien dat ik, als ik steeds maar bleef denken aan het moment waarop ik een gezin zou hebben gesticht, vergat om op het moment zelf, tijdens de reis ernaartoe, gelukkig te zijn. Het is onzin om te denken dat er dan, ooit, iets magisch zal gebeuren: je zult gewoon dezelfde zijn. Ik ben nu niet meer zo manisch als eerst.
“Ik sta open voor de onverwachte dingen in het leven.”